dinsdag 26 mei 2009

Het concordaat van de rode kardinaal

Verhoudingen tussen kerk en staat worden in veel landen bepaald door een concordaat. Dat is een verdrag tussen de Heilige Stoel en de staat, dat de wederzijdse rechten en plichten vastlegt: de vrijheid van godsdienst, het huwelijksrecht, het eigendomsrecht en onderhoud van kerkgebouwen, de bezoldiging van bedienaars van de eredienst, de benoeming van bisschoppen, de katholieke scholen en het godsdienstonderricht op openbare scholen, ... Omdat het gaat om een internationaal verdrag, is een concordaat eerder statisch. Concordaten worden dan ook niet in het parlement geschreven, maar door diplomaten. In België geldt zo nog steeds het concordaat van Napoleon uit 1801.

Een van de meer recente concordaten is het Dollfuß-concordaat uit 1933, dat toenmalige kardinaal Pacelli, de latere oorlogspaus Pius XVII, sloot met de Oostenrijkse dictator, niet lang nadat die het parlement had afgeschaft. Na de oorlog, onder socialistische regeringen, was het dan ook helemaal niet vanzelfsprekend dat het concordaat zou worden voortgezet, en pas in 1960 slaagde aartsbisschop König er mits vaardige diplomatie en enige toegevevingen in, het Dollfuß-concordaat te herstellen, wat hem de bijnaam "de rode kardinaal" opleverde.

Deze korte voorgeschiedenis kan misschien een ander licht werpen op de merkwaardige hemelvaarthomilie van Königs opvolger, aartsbisschop Schönborn. Die reageerde bijzonder heftig op de slogan van de Europese verkiezingscampagne van de rechts-radikale FPÖ: "Abendland in Christenhand - Tag der Abrechnung". Dat de kerk zeer gevoelig is voor een humaan vreemdelingenbeleid, is ons ook in België bekend. Het zal dus niemand verbazen dat mgr. Schönborn zich niet gelukkig voelt wanneer het christendom als opgestoken vuist gebruikt wordt tegenover (moslim-)immigranten. Hij richt een aantal rake pijlen op het zwaktebod van de FPÖ, dat het christendom wil verdedigen door grenzen te sluiten, terwijl de ondergang van het westerse christendom veeleer aan zichzelf is te wijten: noch demografisch, noch missionair slaagt de Westerse kerk erin haar ledenaantal op peil te houden.

Schönbrons homilie is vooral merkwaardig, omdat ze een onverholen politieke boodschap draagt. Sinds het tweede vaticaans concilie wordt het immers ongepast geacht dat bisschoppen of
priesters zich in verkiezingstijd vanop de preekstoel met politiek inlaten. Hij begint zijn homilie echter met een argumentatie waarom het in sommige omstandigheden juist wel gerechtvaardigd is dat de kerk uitspraken doet over het christelijke gehalte van partijprogramma's. Daarvoor haalt hij de intellectuele mosterd bij zijn voorganger, mgr. König.

Toeval? Of mogen we opperen dat deze opmerkelijke stellingname niet alleen wordt ingegeven door de christelijke bewogenheid van een sociaal-voelend kardinaal, maar dat Schönbrons homilie kadert in het diplomatiek evenwicht tussen politiek en kerk? Is zijn preek een nieuwe bekrachtiging van het concordaat, ter wille van de progressieve bondgenoten van weleer? 't Is maar een losse flodder, maar toch...

Als een ware donderpreker, roept Schönborn rampspoed en verdoemnis af over de FPÖ-kiezers. Eerst door op te merken dat ons sociaal systeem zonder instroom van migranten zal ineenstorten (dat lijkt wel een citaat uit het programma van een sociaal-democratische partij!), en dan haalt hij Christus prediking aan: "wie niet gelooft, zal verdoemd worden", waarbij 'geloven' te lezen is als 'leven volgens de christelijke waarden van liefde en openheid'... ook in het stemhokje.

Hoe moet het Westers christendom het kruis van zijn eigen ongeloof en ondergang dragen? Met welke middelen mag het zijn identiteit verdedigen en zijn plaats in de samenleving opeisen, die het nota bene zelf heeft vormgegeven? Daarop biedt Schönborn geen antwoord. En ik bedenk me dat een concordaat, met zijn ingesloten politieke en diplomatieke afhankelijkheden, in deze omstandigheden eerder een last dan een lust is voor de kerk.


Vic Mortelmans

donderdag 7 mei 2009

Keynesiaans populisme

De economische crisis is een droom voor politici die zich graag zien als 'redder des vaderlands'. Overheidsgeld maken is niet zo moeilijk: extra belastingen of meer schulden, da's zo gepiept. En als er al iemand daarop kritiek heeft, is er altijd de econoom Keynes die wetenschappelijke zou hebben aangetoond dat overheidsinterventies een economische crisis het hoofd kunnen bieden. Maar is het dat wat Keynes heeft bedoeld? En zouden politici zich niet beter de roeping van 'goed huisvader' aanmeten, dan 'redder des vaderlands'?

Reeds eind vorig jaar wees Ivan van de Cloot de Keynes-aanhangers erop dat deze econoom inderdaad voorstond dat de overheid geld moet veil hebben om de koopkracht in crisistijd te beschermen, maar dat veelal wordt vergeten dat de overheid enkel middelen kan aanwenden waarvoor ze in positieve conjunctuurtijden door 'goed huisvaderschap' ruimte heeft geschapen. Dat dit in Belgie niet het geval is, toont ons de erfenis van de regeringen Verhofstadt. Keynes' theorie is dus in ons land spijtig genoeg niet van toepassing. Keynes wilde juist via de koopkracht de consumptie in crisistijd gebruiken als hefboom om de economie vlot te trekken. Met een structureel veel te hoge schuldenlast en dito belastingen, komt daar natuurlijk niks van terecht.

Dat is echter niet alles. Her en der wordt ook de theorie zelf van Keynes in twijfel getrokken. Voor Keynes zijn wet formuleerde, gold de wet van Say, die zegt dat niet de consumptie, maar wel de produtie de hefboom is die het gezondheidspeil van de economie bepaalt. Willy de Wit toont aan dat Keynes' theorie in alle praktijktoetsen, met name de crisissen van de jaren '30 en '70, is gefaald, mede juist doordat via kunstmatig lage intrestvoeten, een kredietzeepbel wordt gecreeerd, zoals die nu in ons gezicht is opengespat. Irreele kredieten leiden tot onrendabele investeringen, en die zetten de productie op losse schroeven.

De wet van Keynes lijkt dan ook meer aanhangers te kennen onder politici dan onder economen. Dat zag ook al in de jaren '50 Ludwig von Mises, die Keynesiaanse staatslieden populisme verweet omdat hun politiek elke lange-termijnvisie ontbreekt. Hij leert ons vandaag de echte van de vermeende populisten onderscheiden.

Andere critici van Keynes bevinden zich aan de linkerzijde van het economische spectrum. Keynes maakte al een bescheiden correctie op het klassieke marktdenken, door te stellen dat productie geen rechtstreekse bron van koopkracht is. Koopkracht kan immers ook worden opgespaard. Volgens de aanhangers van Marx gaat die correctie niet ver genoeg, en is het onevenwicht tussen productie en koopkracht veeleer te wijten aan de accumulatie van rijkdom door de producenten. Quasi unisono vinden we opinies uit de hoek van de Linkse Socialistische Partij en van het ACW, die ervoor pleiten de kapitaalsaccumulatie te doorbreken, middels belastingen op hoge inkomens en kapitalen.

Of men het nu oneens is met Keynes, of inziet dat Keynes' theorie krachteloos is als gevolg van historisch wanbeleid in de staatshuishouding, maakt geen verschil. De enige conclusie is dat de crisis in Belgie niet kan worden gered door staatsinterventie. De staat roept: "de economie kan het niet, wij moeten het doen", maar overschat zichzelf terdege, want als Belgie iets aantoont, is het dat ook de staat "het niet kan".

Heel terecht vraagt Jan Jambon dus dat eerst het huishouden in Belgie op orde wordt gezet. En heel terecht moeten we ons met Derk Jan Eppink vragen stellen bij de 'visie' die Guy Verhofstadt koestert voor een Europa dat op zijn beurt de crisis moet gaan redden, door eigen belastingen te heffen en eigen staatsschuld op te bouwen.

Vic Mortelmans